Nadere koersbepaling gewenst voor aanpak georganiseerde criminaliteit

De afgelopen jaren zijn met extra financiële middelen van het kabinet verschillende lokale, regionale en landelijke projecten gestart om ondermijnende criminaliteit aan te pakken en in de kiem te smoren. Daardoor is in Nederland meer bewustwording ontstaan over de ernst van die problematiek en de noodzaak om deze gezamenlijk het hoofd te bieden. Of die aanpak op de juiste fundamenten en veronderstellingen is gebaseerd, staat nauwelijks ter discussie. Het is daarom hoog tijd voor een nadere koersbepaling, stelt een samenwerkingsverband van de Universiteit Maastricht en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

In opdracht van het WODC volgden de onderzoekers van mei 2019 tot en met november 2022 de ontwikkelingen van de versterkingsbeweging op de voet. Het rapport laat zien dat er in relatief korte tijd veel in gang is gezet om barrières op te werpen tegen ondermijnende criminaliteit en om slimmere interventies te ontwikkelen en uit te voeren. Tegelijkertijd constateren de onderzoekers dat er grote uitdagingen zijn om duurzame vormen van samenwerking op te zetten. De eerste bevindingen daarover verschenen in 2021 in een tussenrapportage. Bovendien blijkt uit het literatuuronderzoek dat ook andere evaluatiestudies die de afgelopen decennia rond dit thema zijn verschenen op dezelfde uitdagingen wijzen. De onderzoekers bevelen dan ook aan om de vaste uitgangspunten en werkwijzen waarlangs de aanpak van georganiseerde criminaliteit al decennia wordt vormgegeven te herijken.

Kijk op probleem verbreden

Als eerste pleiten de onderzoekers voor een bredere kijk op het probleem van ondermijnende criminaliteit. Het zou niet alleen moeten gaan om drugscriminaliteit, maar ook om andere relevante criminaliteitsvormen en maatschappelijke problemen die raken aan drugscriminaliteit. Denk aan mensenhandel, arbeidsuitbuiting, milieucriminaliteit of cybercrime, maar ook witteboordencriminaliteit. Daarnaast zou er meer aandacht mogen zijn voor de grensoverschrijdende aspecten van georganiseerde criminaliteit en voor het intensiveren van de samenwerking met de buurlanden. Ook zou de (mode)term ondermijning vervangen moeten worden door de term georganiseerde criminaliteit. Deze geeft, volgens de onderzoekers, meer houvast; zeker in het internationale debat.

Reflectie op structuur en integraliteit

Ten tweede bevelen de onderzoekers aan om de uitgangspunten van de aanpak te herijken. Zo dienen de doelstellingen van een project te bepalen welke partijen met elkaar om de tafel gaan zitten. Niet alles en iedereen hoeft, zoals nu vaak gebeurt, met elkaar verbonden en op elkaar afgestemd te worden. Verder pleiten de onderzoekers voor een reflectie op de structuur van de opsporingswereld en hoe de politie, KMar en vier bijzondere opsporingsdiensten daarbinnen zich tot elkaar verhouden. Zij werken steeds meer op elkaars terreinen, terwijl het model uitgaat van naast elkaar opererende diensten. Ook zou het Openbaar Ministerie een meer zichtbare rol in de aanpak moeten claimen. Naast de aansturing van het opsporingsproces, kan het OM ook het maatschappelijk debat aanzwengelen over een balans tussen veiligheid en het beschermen van rechten van individuele burgers. Tot slot pleiten de onderzoekers ervoor om het werken bij de overheid aantrekkelijker te maken. Zo kunnen expertises die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van de aanpak van ondermijnende criminaliteit, zoals  data-analyse, intelligence, financiën en leiderschap, duurzaam aan de projecten worden verbonden.