Jonge afgewezen asielzoekers onvoldoende voorbereid op toekomst buiten Nederland

Begeleiding gericht op de toekomst van afgewezen alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s) komt nog onvoldoende van de grond. Deze jongeren zijn en blijven gericht op een toekomst in Nederland en door hun leeftijdsfase is praten over hun toekomst lastig. Daardoor bereiden zij zich te weinig voor op een leven buiten Nederland. Velen kiezen ervoor om met 18 jaar uit de opvang te vertrekken met een onbekende bestemming. Dit blijkt uit het onderzoek ‘Een onzekere toekomst’ van het WODC. De onderzoekers geven ook suggesties voor aanpassingen, zoals kindvriendelijkere informatie en verlenging van de opvang.

Sinds 2016 is het opvangmodel voor alle AMV’s vernieuwd. Jongeren van wie de asielaanvraag is afgewezen worden apart van de jongeren met een verblijfsvergunning opgevangen en in principe begeleid naar een toekomst buiten Nederland. Dit onderzoek wijst echter uit dat de begeleiding van de afgewezen jongeren in praktijk op uitdagingen stuit.

Begeleiding gericht op toekomst komt te laat of niet op gang

Veel AMV’s zijn nog onvoldoende voorbereid op een toekomst buiten Nederland. Dat komt omdat ze altijd hoop blijven houden op een verblijfsvergunning (wat soms ook lukt). Dit, en de ontwikkelingsfase waarin ze zitten (vaak in de leeftijd van 15 tot 18 jaar), maakt dat deze jongeren nog onvoldoende willen of kunnen nadenken over hun toekomst. AMV’s zelf zeggen hun toekomst en hun toekomst buiten Nederland een moeilijk bespreekbaar onderwerp te vinden. Hun toekomstgerichte begeleiding blijft daardoor beperkt tot algemene gesprekken, waarbij hun opties na het bereiken van 18 jaar nauwelijks aan de orde komen. De gesprekken die wel gevoerd worden over de mogelijkheden starten te laat, bijvoorbeeld pas vlak voor hun 18e verjaardag. Sommige ex-AMV’s hadden dat achteraf gezien liever veel eerder gehad.

Kindvriendelijkere informatie en opvang tot 21 jaar

De jonge leeftijd van de afgewezen asielzoekers maakt ze minder ontvankelijk voor gesprekken over hun toekomst en een toekomst buiten Nederland in het bijzonder. De onderzoekers denken daarom dat het belangrijk is om al vanaf het begin van hun procedure op kindvriendelijkere wijze met de jongeren te praten over alle mogelijke uitkomsten van hun asielaanvraag en wat dat voor hen zou beteken, hoe een toekomst buiten Nederland er voor hen uit zou kunnen zien, en hoe ze daar nu al aan kunnen werken. Daarnaast stellen zij voor om het recht op opvang en voorzieningen te verlengen naar 21 jaar (net zoals bij de pleegzorg). Dit houdt meer rekening met de ontwikkeling van het kind, geeft de jongeren meer ruimte om concrete vaardigheden op te doen die ze kunnen gebruiken bij hun toekomst buiten Nederland. En mogelijk stimuleert het de vrijwillige en blijvende terugkeer van deze jongeren en wordt het vertrek met onbekende bestemming voorkomen.

Lastig op te lossen dilemma’s

De onderzoekers onderstrepen tegelijkertijd een dilemma. Tussen enerzijds het zo vroeg mogelijk willen aanbieden van de toekomstgerichte begeleiding, zodat de jongeren een geïnformeerde keuze kunnen maken over hun toekomst. Anderzijds de ontwikkelingsfase waarin ze zich in bevinden om dit ook echt te kunnen. Daarbij is het ook denkbaar dat langdurigere opvang, en dus een langer verblijf in Nederland, terugkeer voor jongeren steeds minder voor de hand liggend wordt. Wel stellen de onderzoekers dat er verandering nodig is in de begeleiding van de jongeren. Om te voorkomen dat nog altijd veel jonge alleenstaande afgewezen asielzoekers met onbekende bestemming uit de opvang vertrekken. En om duurzame, vrijwillige terugkeer van de afgewezen jongeren te stimuleren.