Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding geëvalueerd

De maatregelen uit de ‘Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding’ (Twbmt) blijken met name te worden ingezet in situaties waarbij geen andere middelen voorhanden zijn om toezicht te houden op een persoon. Het WODC heeft de wet geëvalueerd op basis van het gebruik van de wet in de periode 1 maart 2017 – 30 september 2019. In de onderzoeksperiode zijn bij zeven personen maatregelen uit de wet opgelegd, het gaat in totaal om elf maatregelen.

De ‘Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding’ (Twbmt) is 1 maart 2017 in werking getreden. De wet is gericht op preventieve maatregelen om terroristische aanslagen te voorkomen en maakt het mogelijk om vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen zoals een meldplicht, een contactverbod, een gebiedsverbod en een uitreisverbod. De maatregelen kunnen worden opgelegd voor de duur van zes maanden en telkens worden verlengd met zes maanden. Het is de bedoeling dat de wet bijdraagt aan de lokale persoonsgerichte aanpak die is gericht op vermindering van de jihadistische dreiging. De minister van Justitie en Veiligheid is bevoegd om de maatregelen op te leggen.

Meestal meldplicht

In de onderzoeksperiode zijn bij zeven personen maatregelen uit de Twbmt opgelegd, het gaat in totaal om elf maatregelen. In zes van de zeven gevallen gaat het om personen die zijn uitgereisd naar Syrië of een poging daartoe hebben gedaan, en inmiddels zijn teruggekeerd. In bijna alle casussen is een meldplicht opgelegd. Daarnaast is enkele keren een gebiedsverbod opgelegd, enkele keren een uitreisverbod en één keer een contactverbod. De meeste casussen zijn gestart in het eerste jaar nadat de wet van kracht werd, daarna is in elk jaar één nieuwe casus gestart. Na het eerste jaar is de wet vooral ingezet ten behoeve van de verlenging van al lopende maatregelen.

Gebrek aan toezicht en contact

De maatregelen uit de Twbmt blijken met name te worden ingezet in situaties waarbij geen andere middelen voorhanden zijn om toezicht te houden op een persoon; er zijn geen strafrechtelijke mogelijkheden meer voor reclasseringstoezicht en door andere overheidsorganisaties kan ook geen contact worden gelegd. Het gebrek aan toezicht en contact blijkt de voornaamste reden voor de inzet van de wet. Deze situatie doet zich ook voor als veroordeelden (voor een terroristisch misdrijf) ervoor kiezen hun gehele straf in de gevangenis uit te zitten, inclusief het voorwaardelijke deel, waardoor zij na hun detentieperiode zonder reclasseringstoezicht vrijkomen. De Twbmt wordt in die situatie vrijwel altijd als optie overwogen.

De wet heeft bij een (gering) aantal personen gezorgd dat toezicht vanuit de overheid mogelijk was in situaties waarin geen andere middelen beschikbaar waren. Door de meldplicht blijven personen in bepaalde mate in zicht van de overheid en zodoende kan controle worden uitgeoefend. Daarnaast heeft de wet in enkele gevallen gezorgd dat een persoon zich niet in een aangewezen gebied kon begeven waardoor een (gepercipieerde) gebiedsgebonden dreiging kon worden weggenomen. In zoverre heeft de wet iets toegevoegd aan de lokale persoonsgerichte aanpak.

Deradicalisering

De maatregelen uit de Twbmt hebben echter geen bijdrage geleverd aan een proces van deradicalisering, de maatregelen hebben ook niet geleid tot beter contact en een betere band met personen, ze hebben evenmin bijgedragen aan meer kennis over gedragingen, denkbeelden en geloofsbeleving van personen. Ook hebben de maatregelen er niet toe geleid dat een goede inschatting kan worden gemaakt van de risico’s en dreiging die van een persoon uitgaan. Verder is niet aannemelijk dat door de wet personen geen contact meer kunnen onderhouden met andere geradicaliseerde personen, gezien de mogelijkheden die het internet biedt voor het leggen van contact.

Ultimum remedium

De verwachtingen ten aanzien van de werking van de wet zijn voor een groot deel niet uitgekomen. Het blijkt vooral om een kaal toezicht- en controlemiddel te gaan. De Twbmt blijkt alleen te worden ingezet als er geen andere middelen meer zijn, om te pogen als overheid toch nog enig zicht op iemand te houden en grip te krijgen op een situatie die als dreigend wordt ervaren. Terwijl het strafrecht doorgaans wordt beschouwd als ultimum remedium, lijkt hier het bestuursrecht deze functie te vervullen.

Lees het volledige rapport: Evaluatie Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Cahier, 2020-2).