Tegengaan radicalisering vergt maatwerk op individueel niveau en samenwerking tussen ketenpartners
Radicalisering is een complex probleem. Factoren op verschillende niveaus spelen een rol, zowel individueel, in de groep als maatschappelijk. Ze interacteren met elkaar in de sociale context van het individu. Opvallend is dat ideologie bij radicalisering een minder belangrijke rol speelt vergeleken met psychosociale behoeftes: de behoefte aan een positieve identiteit, rechtvaardigheid, zingeving, of avontuur en sensatie. Interventies zijn maatwerk, niet alleen met het oog op de radicaliserende persoon, maar ook wat betreft samenwerking tussen ketenpartners uit het zorg-, veiligheids- en sociale domein.
Radicalisering uitmondend in terrorisme blijft een gevaar voor de Nederlandse samenleving, maar er is veel onduidelijkheid over de rol van psychosociale factoren in radicaliseringsprocessen. Dit rapport geeft de beschikbare wetenschappelijke kennis over dit thema overzichtelijk weer. Ook doet het verslag van de laatste stand van zaken op het gebied van interventies die in de praktijk toegepast worden. Verder is onderzocht hoe de samenwerking tussen het zorg-, veiligheids- en sociale domein verloopt, en verder kan worden geprofessionaliseerd. Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam in opdracht van het WODC.
Factoren die een rol spelen in het radicaliseringsproces
De onderzoekers hebben aan de hand van de wetenschappelijke kennis een theoretisch model opgesteld dat een onderscheid maak tussen drie categorieën van factoren. Deze factoren spelen op individueel niveau een rol in het radicaliseringsproces:
- psychopathologie (bijvoorbeeld ADHD, autisme, schizofrenie);
- psychologische behoeften (de behoefte aan een positieve sociale identiteit, rechtvaardigheid, zingeving, sensatie en/of avontuur);
- triggerfactoren (gebeurtenissen binnen of om de persoon die aanwijsbaar leiden tot verdere radicalisering of juist deradicalisering).
Deze factoren staan niet los van elkaar, maar interacteren met elkaar in de sociale context van het individu. Dat betekent dat ze continu aan verandering onderhevig zijn, afhankelijk van wat er gebeurt met het individu en om het individu heen. De drie factoren hoeven bovendien niet altijd tegelijkertijd binnen het individu aanwezig te zijn.
Erkende interventies om radicalisering tegen te gaan
Een systematisch literatuuronderzoek resulteerde in 21 evidence-based interventies met een focus op psychopathologie of psychosociale factoren, en gericht tegen radicalisering of extremisme. Opvallend is dat van de gevonden interventies geen enkele interventie zich enkel en alleen richt op psychopathologie. Als psychopathologie aan bod komt, dan is dit in samenhang met psychosociale factoren. Werkzame elementen van interventies richten zich op de volgende factoren:
- cognitieve factoren (kritisch denkvermogen, een grotere tolerantie voor ambiguïteit);
- psychosociale factoren (emotieregulatie, het verminderen van angst en depressie, het bevorderen van zelfvertrouwen, empathie en persoonlijke veerkracht);
- sociale en educatieve ontwikkeling (hernieuwde betrokkenheid bij onderwijs, vaardighedenontwikkeling en een versterkte capaciteit bij professionals om risico’s op radicalisering te herkennen en hier adequaat op te reageren);
- gedragsfactoren (afname van de steun voor politiek geweld en extremisme, terwijl ze de weerbaarheid tegen rekrutering vergroten en de langdurige re-integratie in de samenleving ondersteunen);
- factoren op maatschappelijke vlak (bijvoorbeeld competenties op het gebied van burgerschap).
Daarnaast werden in een verkennend onderzoek naar individuele interventies 45 interventies geïdentificeerd die zich richten op psychosociale problematiek en het tegengaan van radicalisering . Elementen uit deze interventies komen grotendeels overeen met de 21 evidence-based programma’s uit het systematische literatuuronderzoek. Een terugkerend element is dat er een systeembenadering gehanteerd wordt waarbij de sociale context van het individu betrokken wordt (leraren, jongerenwerkers, leeftijdsgenoten).

Samenwerking tussen domeinen en verdere professionalisering
Er vindt al samenwerking plaats in zorg- en veiligheidshuizen. Het kunnen delen van perspectieven van verschillende disciplines is belangrijk voor een zorgvuldige risicotaxatie. Het wordt daarom aanbevolen om hier blijvend op in te zetten. Daarbij is het belangrijk om meer in te zetten op vroegtijdig interveniëren aan de ‘voorkant’, vooral bij jongeren. Online radicalisering is hierbij een aandachtspunt. Het veiligheidsdomein heeft relatief veel digitale expertise vergeleken met het zorgdomein. Kennisuitwisseling tussen deze domeinen op dit gebied is dus wenselijk.
Daarnaast is zorgvuldige risicotaxatie van groot belang. Als iemand eenmaal het ‘stempel radicalisering’ heeft gekregen, dan kan deze persoon hier een levenlang mee geconfronteerd worden.
Tot slot is het investeren in het leren kennen van de andere ketenpartners en het ontwikkelen van een gedeelde taal, belangrijk voor het delen van informatie. Maar ook met het oog op begrip voor het feit dat sommige informatie niet gedeeld kan worden (denk aan het beroepsgeheim).
Twee toolkits met interventies
De onderzoekers hebben twee toolkits ontwikkeld die zullen worden verspreid via de netwerken van de NCTV, het WODC en de Universiteit van Amsterdam. In deze toolkits worden de gevonden interventies overzichtelijk gepresenteerd, wordt vermeld op welke factoren zij ingrijpen en zijn weblinks opgenomen voor gedetailleerde informatie. Beide toolkits bieden professionals van gemeenten en andere instellingen die zich bezighouden met radicaliseringsvraagstukken, de mogelijkheid om radicalisering beter te begrijpen en de juiste interventie(s) te kiezen.
De toolkits staan in de WODC-Repository (3e en 4e item). Zie groene button.