Gebrek aan vertrouwen in wetenschappelijk onderzoek schaadt de democratische rechtsstaat, schrijft WODC-directeur Ivo Giesen in een opiniërend artikel. Zeker omdat ook journalisten en politici die dit onderzoek ‘vertalen’ naar de maatschappij en het publiek, steeds minder worden vertrouwd. Onderzoek kan dan steeds meer genegeerd worden, wat leidt tot niet met kennis onderbouwde besluiten en dat zet potentieel de bescherming van de burger – het wezen van de rechtsstaat - op de tocht, betoogt Giesen. Toch ziet hij ook voorzichtige lichtpuntjes.

Dit is een voorpublicatie uit het themanummer 'Vertrouwen in wetenschap' van het wetenschappelijk tijdschrift Justitiële verkenningen, dat maandag 22 december verschijnt.

Beeld: © WODC

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) draagt sinds de viering van zijn vijftigjarig bestaan in 2023 met trots de ondertitel ‘kennisinstituut voor de rechtsstaat’. Dat was een logische en begrijpelijke naamsaanvulling, want het WODC levert al meer dan 50 jaar een reële bijdrage aan die rechtsstaat en het stutten ervan. Gewoon door te doen wat het WODC doet: kennis boven tafel halen en delen op grond van degelijke onderzoeksvragen, waar de politieke waan van de dag uitgefilterd is.

Dat op deze wijze ‘kennis’ en ‘kennisverspreiding’ en ‘de rechtsstaat’ worden gekoppeld, wordt gewaardeerd. Immers, ‘goed functionerende, onafhankelijke kennisinstellingen zijn een fundament voor een goed geïnformeerde en weerbare democratische, rechtsstatelijke samenleving. Dat moeten we koesteren’, aldus toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) Bruins1 recent nog.

Iets anders, meer concreet nog geformuleerd: ‘Een kernelement van de democratische rechtsstaat is in mijn ogen de zoektocht naar de feiten’, aldus Luc Verhey, lid van de Raad van State, in een interview (Obbema 2025). En hij heeft gelijk. Desinformatie – het negeren van de feiten – is een belangrijke voedingsbodem voor bewegingen richting autocratisch leiderschap en daarmee een gevaar voor de democratische rechtsstaat die door dat type leiders graag ontmanteld wordt. Empirische feiten en wetenschappelijke inzichten staan daartegenover, en zijn dus hard nodig om de rechtsstaat te schragen. Kennis zoeken, vinden en delen, precies hetgeen dat onderzoekers, binnen en buiten het WODC, dagelijks doen, heeft daarmee een extra laag, een extra dimensie qua belang gekregen in de huidige tijd van ontluikende autocratische tendensen, zeker ook op internationaal vlak (Orban, Poetin, Trump, etc.).
 

WODC heeft een verantwoordelijkheid

Dat etiket als ‘kennisinstituut voor de rechtsstaat’ komt echter ook met een (enorme) verantwoordelijkheid (zie nader Lensvelt-Mulders 2023). Als het WODC zichzelf als kennisinstituut voor de rechtsstaat neerzet, dan moet het WODC ook leveren, aan die rechtsstaat. Met kennis ten behoeve van beleid, in dit geval, al was het maar omdat het WODC niet zelf het (rechtsstatelijk goedgekeurde) beleid maken kan. Die kennis genereren wij, net als vele andere rijkskennisinstellingen, instituten en universiteiten, door het (laten) uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en daarover rapporteren aan de wetenschap en aan beleidsmakers en de politiek.
Dat wetenschappelijk onderzoek staat echter ook al enige tijd (KNAW 2013) onder druk, zo is algemeen bekend. De zorgen zijn breed: er is veel minder overheidsfinanciering beschikbaar, waardoor onderzoekstijd vermindert, in sommige delen van de wereld wordt de wetenschap gestraft vanwege het academische inclusiebeleid, er circuleren lijsten met verboden woorden voor subsidieaanvragen, et cetera. Meer algemeen en breder geldt dat de academische vrijheid onder druk staat (KNAW 2025).

Ook politici voeden de zorgen in het veld, en wel door (soms bijna stelselmatig) de feiten niet voor vol aan te willen zien. Ik denk dan niet alleen aan de huidige Amerikaanse president, maar bijvoorbeeld ook aan een Nederlandse ex-minister die de gevoelens van de gewone burgers die hij had gesproken bepalend liet zijn voor zijn beleidskeuzes op het terrein van fraudebestrijding, in plaats van de daartegenover staande wetenschappelijke feiten te volgen. Die bekentenis (of was het een slip of the tongue?) leidde dan wel tot de nodige commotie, blijkens diverse ingezonden brieven in bijvoorbeeld de Volkskrant2, maar dat betekent niet dat het niet vaker gebeurt.

Aandeel mensen met laag vertrouwen stijgt

De zorgen gaan echter nog verder. Want naast dit alles staat inmiddels ook het vertrouwen in de wetenschap an sich ter discussie. De meest recente cijfers daarover beginnen overigens nog blijmoedig. ‘Van alle onderzochte instituties scoort “de wetenschap” het hoogst met een 7,53 als cijfer’, zo kopt het Rathenau Instituut in het factsheet over zijn meest recente peiling uit 2025 (Vennekens & Slief 20253; zie ook Huffnagel-Bastiaans, Slief en Vennekens in dit nummer). Daarmee is het vertrouwen licht gestegen (het was 7,42 in 2021). Maar, en dan komt het, het aandeel mensen dat een laag vertrouwen heeft in de wetenschap is ook gestegen. Ofwel, de onderlinge verdeling is veranderd, schever getrokken (Vennekens & Slief 2025):

‘Zo is het aandeel mensen met weinig vertrouwen – dat wil zeggen een 5 of lager – gestegen van 9,5% in 2021 naar 14,6% in 2025. Het aantal mensen dat hun vertrouwen juist een heel hoog cijfer gaf – een 9 of een 10 – steeg ook: dat aandeel ging van 20,6% in 2021 naar 34,1% in 2025.’

Deze stijging van het aandeel mensen met weinig vertrouwen (met 5 procentpunten) is natuurlijk geen goed nieuws. Nog minder prettig is echter het vervolg, waarin aangegeven wordt dat de mate van vertrouwen – niet direct verrassend (Bovens & Wille 2025) – mede samenhangt met opleidingsniveau (hoe hoger, hoe meer vertrouwen), maar ook met kennis over de wetenschap (meer kennis, meer vertrouwen) en met politieke voorkeuren (te kort: hoe linkser en progressiever, hoe meer vertrouwen). Je ziet hier bijna letterlijk de politieke en maatschappelijke tweedeling ontstaan en de eigen bubbels vorm krijgen, helaas. Evenzeer schrikbarend is daarbovenop dat de respondenten geen vertrouwen hebben in hoe anderen met wetenschap omgaan. Ik citeer weer (Vennekens & Slief 2025):

‘Een minderheid van de mensen heeft echter vertrouwen in wat anderen met wetenschappelijke inzichten doen. Zo heeft 19% van de mensen vertrouwen in conclusies die andere partijen, zoals journalisten, trekken op basis van wetenschappelijk onderzoek. Als het gaat om hoe politici wetenschappelijke inzichten gebruiken voor beleid heeft zelfs maar 10% van de mensen daar vertrouwen in.’

Daarmee wordt de positie van de wetenschap stevig uitgehold en meteen fragiel, want ook als een burger de wetenschap op zich nog wel vertrouwt en vertrouwen wil (in driekwart van de gevallen), vertrouwt deze persoon die wetenschap niet toe aan een ander dan aan zichzelf. Daarmee lijkt de rol van wetenschap evengoed (vrijwel) uitgespeeld, want juist via intermediairs zoals journalisten (en de politiek) zou die wetenschap haar invloed moeten doen gelden, en juist via die intermediairs komt de burger in contact met wetenschappelijke kennis. De wetenschap is hier de speelbal van de bredere maatschappelijke tendens tot polarisatie, zo lijkt het. Pijnlijk.

Fact free politics and policies

Welke invloed heeft verminderd (of beter: veranderend) vertrouwen in (het gebruik van) de wetenschap (door anderen) op de democratische rechtsstaat, in elk geval in potentie? Gevaarlijke ontwikkelingen laten zich eenvoudig bedenken. Zo kan dit ‘veranderend’ vertrouwen in de wetenschap met zich brengen dat wetenschappelijke kennis te snel genegeerd gaat worden. Immers, de voor de hand liggende bron voor die kennis, zoals de journalist, wordt niet meer vertrouwd als het om diens omgang met die kennis gaat; dan moet men terug naar de oorspronkelijke bron en dat is al snel een stap te veel. Daarmee verliezen we mogelijk de feitelijke basis die aan beleid en regels ten grondslag zou moeten liggen. Fact free politics and policies dus.

Dat is een gedrocht voor de een, maar wellicht een wenkend perspectief voor een ander. Want beleid kan dan elke door de heersende politieke stroming gewenste vorm aannemen; er bestaan immers geen kennisgedreven belemmeringen (als in: eerder opgebouwde kennis die je anders laat denken) meer om te gaan invoeren en doen wat men zou willen invoeren en doen. Als regel X volgens de kennis die er is discriminatoir uitpakt voor groep Y, kan regel X toch gewoon ingevoerd worden, want de kennis die de discriminatie van groep Y blootlegt, is eenvoudig (want: niet te vertrouwen) te negeren. De bescherming van de burger en van minderheden tegen de almachtige overheid (althans: het smaldeel dat dan toevallig de politieke macht heeft) staat daarmee op de tocht. En de rechtsstaat zelf dus ook, alleen al omdat die juist minderheden moet beschermen tegen de (andersdenkende) meerderheid die de overheidsmacht op enig moment bezit.

Een secundair gevolg kan bovendien nog zijn dat de personen en instituten die de waarde en het belang van het gebruik van wetenschappelijke kennis blijven propageren, in het verdomhoekje of verdachtenbankje terechtkomen: dwarsliggend, doemdenkend, geen wezenlijke bijdrage leverend (en dus net zo goed te negeren). De stap naar het voorheen nauwelijks denkbare – denk aan verder bezuinigen op of zelfs afschaffen van onderzoeksgroepen – wordt vervolgens heel wel denkbaar. Want hé, kennis produceren is natuurlijk geen efficiënte inzet van publiek geld. De toenemende polarisatie in Nederland (OvV 2024, p. 19) en de situatie in de Verenigde Staten laten zien, helaas, dat dit scenario minder fantasy is dan voorheen voor mogelijk werd gehouden.

Loopt het echt zo’n vaart? Het voorgaande is scherp aangezet, mist daarmee vast wel enige nuance, en uiteraard was het altijd al mogelijk om nieuwe wetten en beleid te ontwikkelen die niet per se pasten bij de stand van de kennis op een specifiek domein (is een korte gevangenisstraf echt zinvol?), maar toch. Het belang van de feiten lijkt stelselmatiger te worden ontkend. En de manier waarop ‘vroeger’ werd afgeweken van verkregen kennis behelsde nog een zeker respect voor en erkenning van de onderliggende feiten, en benoemde de politieke realiteit van het (desondanks) andere (morele) keuzes willen maken. Dat is veranderd, zo lijkt het (Damstra 2025, p. 5-6, 11).

Wat te doen?

Ik zie in elk geval twee dingen die onderzoekers zelf kunnen doen. Ten eerste, vertrouwen komt met ‘vertrouwenswaardigheid’, zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) recent nog betoogd en stevig onderbouwd heeft (OvV 2024). Onderzoekers en voorvechters en gebruikers van kennis en wetenschap (voor beleid) moeten dus blijven inzetten op onderzoek dat voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid, transparantie, betrouwbaarheid en bekwaamheid, maar zeker ook aan betrokkenheid en interactie met de omgeving. Want dat zijn de kenmerken van vertrouwenswaardig onderzoek (OvV 2024, p. 10, 1034; Damstra 2025, p. 7, 135).

Die interactie met de omgeving omvat wat mij betreft ook, ten tweede, dat waar nodig nadere uitleg wordt gegeven, om zo aan verwachtingsmanagement te doen ten aanzien van wat er wel en niet kan met het beoogde of verrichte onderzoek (OvV 2024, p. 107). Bijvoorbeeld dat onderzoek op een thema dat ook een rechtsstatelijke zijde heeft, soms maakt dat er iets minder mogelijk is qua aanbevelingen, dat men voorzichtiger moet zijn met nieuwe wegen inslaan. Onze rechtsstaat is immers geen innovatiemachine en zal dat ook niet licht worden.

Zo is een onderzoek naar de openbaarheid van (straf)rechtspraak, die wellicht wat ingeperkt zou moeten worden om de veiligheid van slachtoffers van criminaliteit beter te beschermen, niet compleet zonder de waarde van het beginsel van openbaarheid van rechtspraak vol in het licht te zetten. Die rechtsstaat zal dus prominent naar voren moeten worden gebracht, en dat weegt door richting (het aantal) mogelijke beleidskeuzes.

Ik verwijs in de tekst naar het rapport ‘Vertrouwenswaardig onderzoek in het publiek belang’ van de OvV. Het is belangrijk te beseffen dat dit rapport zich richt op een specifiek soort onderzoek, zie p. 10 (‘onderzoek naar gebeurtenissen en situaties die enige mate van maatschappelijk ongenoegen teweegbrengen en uitgevoerd worden door onderzoeksinstanties die zich richten op een specifiek gebied (…) en door onderzoeksinstanties die naar een enkele gebeurtenis of specifieke situatie onderzoek doen’). Ik hecht eraan dit te benoemen omdat ‘betrokkenheid en interactie met de omgeving’ zeker niet altijd als criteria voor goed wetenschappelijk onderzoek worden opgesomd.

Lichtpuntjes?

Om moedeloosheid voor te zijn: zijn er ook nog lichtpuntjes? Ja, die zijn er wel degelijk. Een eerste is dat de toenmalige Minister van OCW, in zijn eerder al genoemde brief, het vertrouwen in de wetenschap wil vergroten door aandacht te vragen voor het gebruik van wetenschap bij beleidsontwikkeling.6 Dat zo de koppeling tussen wetenschap en beleid wordt gemaakt, is fraai. Maar of dat gaat leiden tot toenemend vertrouwen, weet ik niet, want het is nog maar de vraag of het enkele feit dat wetenschap benut wordt voor beleidsontwikkeling, het vertrouwen in die wetenschap überhaupt zal vergroten.7 Maar het signaal op zich is belangrijk: ook de politiek wil kennis voor beleid.

Dat wordt nog versterkt, nu dezelfde minister ook stelt dat de overheid zo veel mogelijk besluiten moet nemen die gebaseerd zijn op wetenschappelijke informatie en bewijs. En hij wil wetenschappelijke kennis beter laten benutten door directere en snellere interacties tussen wetenschappers en beleidsmaker te faciliteren.8

Ten tweede is van belang dat het kabinet de waarde van de verdere versterking van het rechtsstatelijk denken en de koppeling tussen rechtsstaat en kennis volledig onderschrijft. In de bijlage bij de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie rechtsstaat heet het immers:

‘Het kabinet wil beschikbare kennis optimaal gaan benutten bij de besluitvorming, door meer stroomlijning in de rechtsstatelijke advisering en kennis. Het doel is meer focus, zodat staatsmachten niet om deze gemeenschappelijke signalen heen kunnen en de rechtsstatelijke adviezen een grotere rol gaan spelen in (politieke) besluitvorming.’9

Daarmee geeft het kabinet dus aan rechtsstatelijke kennis en advisering serieus te nemen en deze te betrekken bij de beleidsvorming, en dat is uiteraard goed nieuws.

Zullen en kunnen wij ons aan deze lichtpuntjes vasthouden? Of zijn we dan (te) naïef? Ik vrees het laatste, maar hopelijk kunnen wij (de wetenschap) de helpende hand bieden om het tij nog te keren.

Dit is een voorpublicatie uit het wetenschappelijke tijdschrift Justitiële verkenningen dat binnenkort verschijnt en dat als thema Vertrouwen in wetenschap heet. Andere bijdragen zijn van Wim Bernasco, Fiore Geelhoed, Arie van den Hurk, Annelies Jorna, Irene Huffnagel-Bastiaans, Jelle Slief en Alexandra Vennekens. Meer informatie over Justitiële verkenningen lees je hier: Tijdschrift Justitiële verkenningen | WODC - Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum