Evaluatie van de Wet DNA-veroordeelden afgerond

In opdracht van het WODC, heeft Bureau Ateno onderzoek gedaan naar de uitvoering en effecten van de Wet DNA-veroordeelden (Wet DNA-V). Deze wet, tussen 2005 en 2010 gefaseerd ingevoerd, verplicht de officier van justitie in beginsel van iedereen die is veroordeeld tot een straf of maatregel voor een vergrijp waar een vrijheidsstraf op staat van vier jaar of meer, afgifte van DNA-celmateriaal te bevelen ter opslag in de DNA-databank voor strafzaken. Voor de evaluatie hebben de onderzoekers vier thema’s onder de loep genomen.

Thema's

1. DNA-afnamepercentages

Bij het eerste thema is vooral gekeken naar de mate waarin het in de achterliggende jaren (2012 t/m 2017) is gelukt bij veroordeelden DNA-celmateriaal af te nemen. Deze afnames slagen in 90 procent van de gevallen. Bij de 10 procent die niet wordt bereikt, gaat het vooral om buitenlanders en/of mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats.

2. Preventieve effecten

Het tweede thema van de evaluatie behandelt het preventieve effect van de Wet DNA-V. Hieruit blijkt dat het vooral de first-offenders zijn die minder snel recidiveren in de wetenschap dat hun DNA-celmateriaal in de DNA-Databank van het NFI zit.

3. Databankmatches

Het derde thema zoomt in op de vraag in welke mate DNA-profielen zorgen voor een match als ze in de DNA-databank terechtkomen. Uit de evaluatie blijkt dat dit in de afgelopen zes jaren in ongeveer 8 procent van gevallen gebeurt. De matches kunnen op twee manieren tot stand komen, namelijk door een match met een oud spoor (het nieuw ingebrachte persoon-profiel matcht met een spoor-profiel dat al in de databank zit) of met een nieuw spoor (de match doet zich voor met een DNA-spoor in een lopend opsporingsonderzoek). Het blijkt dat matches met oude sporen over het algemeen van geringere waarde zijn voor het opsporingsonderzoek.

4. Buitenlandvergelijking

Tot slot zijn de onderzoekers nagegaan in hoeverre de DNA-wetgeving in Engeland/Wales, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen en Denemarken afwijkt van de Nederlandse. Twee aspecten springen dan in het oog, namelijk dat in een aantal onderzochte landen DNA-celmateriaal mag worden afgenomen bij verdachten, ook als er geen sprake is van een opsporingsbelang. En ten tweede, dat Nederland van deze zes landen het enige land is dat celmateriaal bewaart van de veroordeelde, zolang het DNA-profiel in de DNA-databank aanwezig is. Dit celmateriaal bevat meer gevoelige informatie dan de gegevens in een DNA-profiel. Een van de redenen om dit materiaal toch te bewaren, is, dat het in het kader van opsporingsdoeleinden eventueel wordt gebruikt voor DNA-verwantschapsonderzoek.

Lees het volledige rapport: Lepelen met een vork; evaluatie van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.