Werkwijze no cure no pay-bedrijven bij aanvechten Waardering Onroerende Zaken en Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen onderzocht

Het aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen de bepaling van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen (BPM) door no cure no pay-bedrijven is in de afgelopen jaren gestegen. Wanneer een bezwaar- of beroepschrift (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard krijgen deze bedrijven een proceskostenvergoedingen en dat kost gemeenten (voor de WOZ) en de Belastingdienst (voor de BPM) veel geld. Met het oog op de vraag of het mogelijk is deze kosten terug te dringen onderzochten Breuer&Intraval en Pro Facto in het onderzoek Van beroep in bezwaar in opdracht van het WODC de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven.  

Het onderzoek brengt de werkwijze en het verdienmodel in kaart van no cure no pay-bedrijven (ncnp-bedrijven) die zich richten op het bijstaan van burgers bij het indienen van bezwaar of beroep op twee terreinen: de WOZ en de BPM. Hoewel in beide gevallen de wetgeving de mogelijkheid biedt om in bezwaar (en eventueel beroep) te gaan tegen een beslissing van een overheidsorgaan (op dit terrein), bestaan er dusdanig veel verschillen in het proces en in de wetgeving dat de onderwerpen in twee deelonderzoeken zijn bestudeerd.

Niet één werkwijze bij WOZ-bezwaren

Over de handelswijze van ncnp-bedrijven zijn vanuit verschillende perspectieven afwijkende observaties gemaakt. Uit het onderzoek komt ten aanzien van de WOZ vooral naar voren dat er niet gesproken kan worden van ‘een’ werkwijze van ncnp-bedrijven (noch van gemeenten), maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Uit een enquête blijkt dat klanten doorgaans tevreden zijn over de diensten van de ncnp-bedrijven. De ncnp-bedrijven zijn niet veel effectiever dan particulieren: wanneer particulieren zelfstandig bezwaar maken is dat bijna even vaak gegrond als wanneer een ncnp-bedrijf dat doet. Er is anekdotisch bewijs gevonden voor handelingen die gericht lijken op ‘profiteren’ van bestaande wet- en regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend is voor het grootste deel van de ncnp-bedrijven.

Bezwaar tegen BPM

Jaarlijks ontvangt de Belastingdienst ongeveer 3.500 tot 4.500 bezwaarschriften op de waardebepaling van tweedehands geïmporteerde auto’s voor de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen. Het aandeel van ncnp-bedrijven in de bezwaar- en beroepsprocedures is ten minste 95 procent. Rechters noemen drie ncnp-bedrijven die de procesgang domineren, andere partijen spelen niet of nauwelijks een rol. Met name garagehouders die tweedehands auto’s invoeren zijn klant van de ncnp-bedrijven. Tegen ongeveer de helft van de beslissingen wordt in beroep gegaan. Dat loont ook: in (hoger) beroep wordt 48 procent van de bezwaarmakers alsnog (gedeeltelijk) in gelijk gesteld, waardoor het ncnp-bedrijf meer vergoeding krijgt.

Waardebepaling blijft reden voor discussie

De waardebepaling is bij zowel WOZ als BPM de kern van het probleem. Bij geïmporteerde tweedehands voertuigen zal daarover altijd discussie mogelijk zijn. Bij woningen vindt waardering plaats met een modelmatige waardebepaling, waarbij sprake is van een systematische vergelijking tussen woningen waarvoor de kenmerken van grote aantallen woningen met elkaar worden vergeleken. Het is volgens de onderzoekers dan ook niet bijzonder dat er zich problemen voordoen wanneer er massaal wordt gewaardeerd en vervolgens in bezwaar en beroep naar de individuele woning wordt gekeken.