Terugkeerafspraken dragen beperkt bij aan terugkeer migranten

Niet alle migranten die naar Europa komen mogen blijven. Toch keert een aanzienlijke groep zonder verblijfsrecht niet terug. Om de terugkeer te bevorderen maken Nederland en andere Europese landen afspraken met herkomstlanden over terugkeersamenwerking. Slechts een deel van de gemaakte afspraken levert een beperkte bijdrage aan terugkeer, concludeert het WODC in drie samenhangende (Engelstalige) studies naar de effectiviteit van het Nederlandse en Europese terugkeerbeleid.

Bij deze deelrapporten is ook de samenvatting van het hele onderzoek te lezen.

Lees het volledige deelrapport 1: Intergovernmental relations and return - An assessment of the validity and reliability of EU data on orders to leave and the return of third country nationals

Lees het volledige deelrapport 2: Intergovernmental relations and return - Part 2: From paper to practice? EU-wide and bilateral return frameworks between EU+ and non EU+ countries and their effects on enforced return

Lees het volledige deelrapport 3: Intergovernmental relations and return - Part 3: Beyond return frameworks - An exploration of Dutch and Norwegian intergovernmental strategies to implement enforced return to Afghanistan, Iran, and Iraq

Uit het onderzoek blijkt dat juridisch bindende terugkeerovereenkomsten die Europese landen zelfstandig afsluiten met herkomstlanden de mate van terugkeer met 5% tot 10% verhogen. Terugkeerovereenkomsten die in EU-verband worden afgesloten, blijken echter geen aantoonbaar effect te hebben op de mate van zelfstandige en gedwongen terugkeer. Ook niet-bindende afspraken die buiten EU-verband worden gemaakt, hebben geen aantoonbare invloed op de terugkeer.

Meer nodig dan alleen afspraken op papier

Uit het WODC-onderzoek blijkt verder dat Nederland ook aan terugkeersamenwerking met herkomstlanden werkt door goodwill te creëren. Zo investeert de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) onder andere in persoonlijke relaties met de autoriteiten van herkomstlanden en kan financiële ondersteuning bieden bij zowel zelfstandige als gedwongen terugkeer. Ook gaat de dienst pragmatisch om met terugkeerprocedures, bijvoorbeeld door rechtstreeks zaken te doen met autoriteiten in landen van herkomst in plaats van met ambassades in Nederland. Landen hebben er vaak geen belang bij om migranten terug te nemen. Daarom verloopt terugkeersamenwerking met diverse regio’s moeizaam, ondanks bovengenoemde strategieën, vooral als de migrant zelf niet wil terugkeren. Daarnaast lijken andere Nederlandse belangen in de relatie met herkomstlanden, zoals handelsbelangen of samenwerking op jihadismebestrijding, vaak zwaarder te wegen dan het afdwingen van terugkeer, geven vertegenwoordigers van de DT&V aan. In de studie is een vergelijking gemaakt met Noorwegen dat soortgelijke ervaringen heeft met terugkeer.

Beter kijken naar terugkeerafspraken buiten de Europese Commissie om 

Nederland heeft de afgelopen jaren sterk ingezet op de Europese afspraken. De veronderstelling dat die effectiever zouden zijn, wordt niet gestaafd door de beschikbare terugkeercijfers. Het WODC raadt daarom aan om meer te leren over de bilaterale terugkeerovereenkomsten. Waarom hebben die afspraken wel enig effect op de mate van terugkeer en de afspraken in Europees verband niet? 
Daarnaast pleit het WODC voor meer vergelijkend onderzoek tussen Europese landen om de voor- en nadelen van verschillende terugkeerstrategieën beter in kaart te brengen. Het is ook aan te bevelen om de internationale vergelijkbaarheid van de terugkeercijfers verder te verbeteren. Tot slot lijkt het onvermijdelijk dat een deel van de migranten zonder verblijfsrecht niet terug zal keren. Het is daarom raadzaam om alternatieven voor terugkeer te onderzoeken, zoals dat onder meer in Duitsland gebeurt.

Het onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide statistische analyse van de Europese terugkeercijfers voor de periode 2008-2019 en 18 diepte-interviews met experts uit Nederland en Noorwegen, en van enkele Europese en intergouvernementele instellingen.