Maakt de grote rol van encryptie het opsporingswerk écht anders?

Encryptie, oftewel versleuteling van gegevens, neemt in opsporingsonderzoeken een prominente rol in. Deze rol werkt twee kanten uit. Aan de ene kant werkt encryptie belemmerend doordat de politie geen directe toegang heeft tot bewijs op bijvoorbeeld telefoons en pc’s. Maar als de code eenmaal is gekraakt, beschikt de politie vaak over een schat aan informatie. Encryptie maakt de opsporing eigenlijk niet anders dan bijvoorbeeld een crimineel die niets wil zeggen. In beide gevallen moet de politie manieren bedenken om de cruciale informatie toch te krijgen. Dat blijkt uit onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in samenwerking met de Open Universiteit en de Politieacademie, in opdracht van het WODC.

De aanleiding voor dit onderzoek is een dilemma dat bij encryptie komt kijken. Enerzijds is encryptie noodzakelijk om de grondrechten en de digitale veiligheid van burgers, overheden, het bedrijfsleven en de samenleving te beschermen. Anderzijds lijkt encryptie de opsporing te bemoeilijken en daarmee de criminaliteit te faciliteren, wat dan juist weer onveiligheid in de hand werkt.

Encryptie komt meest voor bij georganiseerde criminaliteit

In opsporingsonderzoeken is encryptie gemeengoed geworden, vooral vanwege de mobiele telefoons die opsporingsdiensten in beslag nemen bij opsporingsonderzoeken. Daarop zit bijna altijd een vorm van beveiliging – zoals gezichtsherkenning, vingerafdruk of een pincode – waarmee vaak communicatie- en opslaggegevens versleuteld worden. Andere vormen van encryptie waarmee de opsporing te maken krijgt, zijn versleutelde chatdiensten, vergrendelde laptops, versleutelde e-maildiensten en telefoons die zo zijn gemaakt dat gebruikers er anoniem mee kunnen communiceren (cryptotelefoons). Bij sommige typen criminaliteit komt encryptie vaker voor dan bij andere. Het meest komt het voor bij georganiseerde (drugs)criminaliteit, cybercrime en kinderporno.

Encryptie biedt ook kansen

Het is duidelijk dat de politie door encryptie niet direct bij de gegevens kan die zij zoekt. Daardoor is het moeilijker om personen en samenwerkingsverbanden te identificeren of lokaliseren. Toch betekent het niet kunnen omzeilen of kraken van encryptie niet het einde van een opsporingsonderzoek, geven meerdere respondenten in het onderzoek aan. Soms werken de verdachten mee door data te ontsleutelen en de politie kan voor het bewijs ook andere wegen bewandelen. Denk aan metadata, bijvoorbeeld via telefoons die op een bepaald tijdstip in de buurt van een bepaalde telefoonpaal zijn.
Wanneer het lukt om encryptie te kraken, kan dit het opsporingsonderzoek vaak juist versnellen. De waarde van ontsleutelde data wordt bovendien gezien als zuiverder dan bijvoorbeeld (getuigen)verklaringen. Volgens de onderzoekers is het dan ook belangrijk dat de politie en haar partners blijven investeren in het ontwikkelen van kennis over en ervaring met encryptie. Maar ook in andere ontwikkelingen, zoals quantum computing en artificial intelligence.

Kat-en-muisspel

Het is niet vast te stellen hoeveel zaken er niet worden opgelost of hoeveel tijd verloren gaat door encryptie. Ook kan niet worden vastgesteld hoeveel zaken er extra worden opgelost of hoeveel tijd er wordt gewonnen dankzij gekraakte encryptie. De opsporing is daarvoor een te complex geheel van feiten, toevalligheden en omstandigheden. De onderzoekers stellen wel de vraag wat encryptie écht anders maakt voor het opsporingswerk. Het beschermen en verkrijgen van informatie is altijd al onderdeel van het zogenoemde kat-en-muisspel tussen politie en criminelen. Uiteindelijk, zo stellen de onderzoekers, vraagt digitalisering van politie en haar partners meebewegen en aanpassen aan wat er op hen af komt.