Lessen voor de EBI uit de Italiaanse ervaringen met het 41-bis detentieregime: maak pas op de plaats

Om het voortzetten van crimineel handelen in de gevangenis te kunnen bestrijden, is onderzocht wat we kunnen leren van het Italiaanse artikel 41-bis detentieregime. Dat regime wordt in Italië toegepast op gedetineerde leiders van maffiaorganisaties. De beperkende maatregelen die voorkomen in dit regime hebben recent deels al navolging gekregen in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Nederland. De onderzoekers zijn van mening dat een pas op de plaats nodig is bij de beslissing om extra beperkende maatregelen uit het 41-bis detentieregime over te nemen. Aandachtspunten zijn onder meer de duur van de zwaar beperkende maatregelen en de uitgangspunten van maatwerk en een humane detentie die het Nederlandse gevangeniswezen kenmerken.

In Italië is het 41-bis regime in de jaren ’90 ingevoerd als reactie op de bloedige aanslagen die de maffia pleegde op onderzoeksrechters en de bedreiging van de rechtsstaat door de maffia met ander extreem geweld en diepgewortelde corruptie. Door communicatie van gedetineerde maffialeiders met de buitenwereld onmogelijk te maken, wilde men voorkomen dat zij vanuit detentie hun activiteiten voor maffiaorganisaties zouden voortzetten. 
Ook in Nederland wordt gezocht naar maatregelen om voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) te bestrijden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar het 41-bis regime, om te bezien of er elementen zijn die zouden kunnen worden overgenomen in het regime van de EBI. Het onderzoek is verricht door de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije Universiteit in opdracht van het WODC.

Stringente regimetoepassing en een langdurig verblijf

Gedetineerde maffiabazen kunnen voor 4 jaar in het 41-bis regime worden geplaatst, waarna de toepassing elke 2 jaar moet worden verlengd. Het 41-bis regime kenmerkt zich door stringente beperkingen op communicatie voor gedetineerden, zowel met de wereld buiten de gevangenis als daarbinnen. Ruimte voor enige flexibiliteit en maatwerk is er niet, omdat elke afwijking als risico wordt gezien. Het zeer strenge 41-bis regime wordt in Italië niet in strijd geacht met de eigen grondwet. Evenmin levert het als zodanig een onmenselijke behandeling op in de zin van artikel 3 EVRM. Wel heeft het Europese Hof eisen gesteld aan de motivering van het verlengingsbesluit en heeft het Italië veroordeeld voor schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) wegens de trage behandeling van beroep tegen beslissingen. 

In de praktijk blijven 41-bis gedetineerden zeer lange tijd in het strenge regime. Dat leidt tot 
fysieke en psychische gevolgen. Een exit-strategie, een duidelijke weg voor gedetineerden om uit het 41-bis regime te komen, is er niet. Verlenging van het regime vindt in de praktijk plaats op basis van de veronderstelling dat de gedetineerde nog steeds het vermogen zou hebben om een rol te spelen in een maffiaorganisatie. Daar valt moeilijk iets tegen in te brengen. Het is eerder regel dan uitzondering dat veroordeelden tot de laatste dag van de door hen uit te zitten detentie in dit regime verblijven, waarin de mogelijkheden voor resocialisatie praktisch nihil zijn.

Lessen uit de Italiaanse ervaringen met het 41-bis regime: pas op de plaats

Gedurende het onderzoek (in de tweede helft van 2022 en aan het begin van 2023) zijn door het kabinet – mede als gevolg van Kamermoties – al veel extra beperkende maatregelen in het EBI-regime doorgevoerd, die ook voorkomen in het 41-bis regime. Belangrijkste punt is daarmee niet zozeer de vraag of nog extra beperkingen uit het Italiaanse systeem kunnen worden overgenomen, maar wat we kunnen leren uit de ervaringen die in Italië met het strenge regime zijn opgedaan. In dat verband blijkt uit het onderzoek niet alleen hoe moeilijk het is voor gedetineerden om uit het regime te geraken, maar ook hoe moeilijk het is iets aan het regime te veranderen als het eenmaal bestaat, om vernieuwing te brengen in de maatregelen, om ruimte voor maatwerk en humane overwegingen in te bouwen. Dit brengt de onderzoekers tot de stelling dat Nederland zich op een beslissend moment in de aanpak van VCHD bevindt en dat het van belang is om stil te staan bij de impact van de nieuwe maatregelen op langere termijn. Hoe kan het tijdelijke karakter van zwaar beperkende maatregelen worden gewaarborgd? Wat is de exit-strategie? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de uitgangspunten van maatwerk en een humane detentie die het Nederlandse gevangeniswezen kenmerken niet verloren gaan? Het lijkt aangewezen om even pas op de plaats te maken, tot dat die vragen zijn beantwoord.