Jeugdcriminaliteit daalt, maar niet alle vormen

De jeugdcriminaliteit onder minderjarigen en jongvolwassenen is in de periode 2015 tot 2021 vergeleken met de vijftien jaren daarvoor afgenomen. Zo was het aantal veroordeelde minderjarigen in 2019 vergeleken met 2015 met een derde gedaald naar 5 700. Wel laten een aantal vormen van criminaliteit de laatste jaren een stabilisatie of toename zien, waaronder ernstig geweld gepleegd door minderjarigen. Dat blijkt uit de Monitor Jeugdcriminaliteit, een rapport dat het CBS iedere twee à drie jaar in samenwerking met het WODC publiceert.

In de Monitor Jeugdcriminaliteit 2020 worden ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit gepleegd door minderjarigen (12 tot 18 jaar) en jongvolwassenen (18 tot 23 jaar) in de periode 2000 tot 2021 beschreven. De nadruk ligt hierbij op de jaren 2015 tot 2020. 

Vergeleken met de jaren voor 2015 is de jeugdcriminaliteit in de periode 2015 tot 2020 onder de meeste bevolkingsgroepen, binnen de meeste buurten en voor de meeste typen delicten gedaald. Zo daalde het aantal door de politie geregistreerde minderjarige verdachten van 18 per duizend leeftijdsgenoten in 2015 naar 15 per duizend leeftijdsgenoten in 2019. 

Het aandeel veroordeelde minderjarige daders nam in deze periode af van 7 naar 5 per duizend leeftijdsgenoten. Ook ligt het aandeel jongvolwassenen dat in een enquête zelf aangeeft een delict te hebben gepleegd in 2020 lager dan in 2015.
 

Ontwikkelingen jeugdcriminaliteit voor minderjarigen en jongvolwassenen in de periode 2000-2020

Aantallen jeugdige zelfgerapporteerde daders, verdachten en strafrechtelijke daders in de periode 2000 tot en met 2020
Beeld: ©WODC
* voorlopige cijfers

Stagnatie daling jeugdcriminaliteit?

De laatste jaren lijkt de daling van de jeugdcriminaliteit die rond 2007 is ingezet echter te stagneren. Zo week het aandeel minderjarigen dat zelf aangaf in het voorafgaande jaar een delict te hebben gepleegd in 2020 niet af van 2015 (37 procent). Ook was het aantal minderjarige verdachten per duizend leeftijdgenoten in 2019 vergeleken met een jaar eerder licht gegroeid (+5 procent), om in 2020 weer wat af te nemen (-9 procent).

Het is dan ook te vroeg om te concluderen of de algemene daling van de jeugdcriminaliteit sinds 2007 continueert, stagneert, of omslaat in een stijging.
 

Lichte toename ernstige jeugdcriminaliteit onder minderjarigen

De afgelopen jaren zijn enkele opvallende uitzonderingen op de ingezette dalingen te zien. Hoewel misdrijven gepleegd door minderjarigen door politie en justitie steeds vaker buiten het strafrecht worden afgehandeld, bijvoorbeeld door naar Halt te verwijzen voor een alternatieve straf, lijken de zaken die bij justitie overblijven wel ernstiger en complexer te worden. Zo is het aantal door justitie veroordeelde minderjarige daders van doodslag sinds 2016 met meer dan de helft gestegen naar 45 in 2019. Ook nam tegelijkertijd het aantal veroordeelde minderjarige daders van vermogensdelicten met geweld met 13 procent toe naar 604 in 2019.

Daarnaast was het aandeel minderjarigen en jongvolwassenen dat door de politie als verdachte van een wapenincident werd geregistreerd in 2020 respectievelijk 2 en 11 procent hoger dan het jaar ervoor. Ook het aantal daders van zware mishandeling bleef gelijk. Hoewel het hier absoluut gezien om kleine aantallen jeugdigen gaat binnen het zicht van justitie, betreft het wel ernstige misdrijven met een grote impact op slachtoffer en maatschappij.
 

Toelichting

Jeugdcriminaliteit in 2020

Hoewel de Monitor Jeugdcriminaliteit 2020 voor enkele bronnen ook voorlopige cijfers bevat over jeugdcriminaliteit in (een deel van) 2020, vormt het jaar 2020 geen centraal onderdeel van het rapport. Omdat 2020 vanwege COVID-19 een bijzonder jaar is, zijn deze meest recente gegevens waarschijnlijk weinig representatief voor langetermijnontwikkelingen in jeugdcriminaliteit. Eventuele effecten van deze maatregelen op de jeugdcriminaliteit blijven in dit rapport dan ook buiten beschouwing.

Bevolkingsgroepen

Hierbij worden groepen onderscheiden op basis van onder andere geslacht, migratieachtergrond, huishoudinkomen, plaats in het huishouden en participatie in school en/of werk.